Jean Prouvé
Visionair
Als designvakblad zien we voortdurend nieuwe trends. Die komen allemaal voort uit inspiratie: dat is de rode draad. Niet alleen op de grote beurzen, bij ontwerpers, bij branchegenoten en distributeurs. Inspiratie is de motor van eigenlijk alles. Zonder inspiratie geen creatie of ontwikkeling, van vorm én inhoud. Inspiratie is ‘bezieling, inblazing’, zegt de Dikke Van Dale. Bewust of onbewust aangewakkerd door omgeving en cultuur.
Deze nieuwe rubriek gaat over alles wat inspireert en via design ons leven binnendringt en verandert.
Deze eerste aflevering in Vakblad DVK kijkt naar Jean Prouvé, sociaal bewogen architect en visionair. Voor het na-oorlogse Frankrijk ontwierp hij demontabele en geprefabriceerde noodhuisvesting. Anno 2023 is er hernieuwde belangstelling voor zijn werk, en dat is niet voor niets.
In tijden van woningnood is schreeuwend behoefte aan praktische oplossingen en flexibel denken. Snel en goedkoop bouwen, prefab, sociaal bouwen, het wordt allemaal genoemd. Nieuw is het niet. In de naoorlogse jaren in de twintigste eeuw waren er dezelfde behoeften – en een antwoord kwam van Jean Prouvé. Deze Franse bouwer bedacht demontabele huisjes en kreeg van de staat opdracht noodhuisvesting te leveren. Het waren onderkomens die in één dag in elkaar konden worden gezet, gemaakt van hout en metaal, met makkelijk te vervoeren onderdelen. Ze waren simpel, maar ook stijlvol en Prouvé’s modernistische huisjes waren een architectonische revolutie. Uiteindelijk werden er minder van gebouwd dan gehoopt en veel bleven er niet bewaard. Nu wordt weer gezien dat Prouvé zijn tijd ver vooruit was. Een visionair, pionier en praktische denker, die innovatief meubels en modulaire architectuurelementen produceerde. Toen bedoeld voor een groter publiek en mensen met minder budget, nu betalen verzamelaars kapitale bedragen voor origineel werk. Ook in zijn gedachtengoed is hernieuwde interesse.
Kunstsmeedwerk
Het is vrijwel op de kop af honderd jaar geleden dat Jean Prouvé (1901-1984) een eigen atelier voor kunstsmeedwerk opende in Nancy, in het noordoosten van Frankrijk. In die tijd was Nancy een centrum voor smeedkunst en staalindustrie. Het was ook een handwerkcentrum, waar meubels en glas werden gemaakt. Jeans vader, Victor Prouvé, kunstschilder en ambachtsman, stichtte met een vakgenoot de ‘School van Nancy’ waar art nouveau kunstenaars, handwerkslieden en fabrikanten elkaar ontmoetten. Die richtten zich op de toekomst, de wens kunst te verbinden met het dagelijks leven, en industriële producten binnen het bereik te brengen van het grote publiek.
Jean, tweede van zes kinderen, was omringd door creatieve krachten en wilde techniek studeren. Maar zijn familie werd financieel getroffen door de Eerste Wereldoorlog en stuurde hem voor een opleiding naar een bevriende kunstsmid bij Parijs. Prouvé leerde hierna door bij de vooraanstaande Hongaarse kunstsmid Szabo, die ook werkte voor architectenbureaus.
In zijn eigen atelier in Nancy maakte hij, met art nouveau-inslag, eerst gietijzeren lampen, ijzeren leuningen en hekken. Maar beïnvloed door het modernisme koos hij een andere richting, met materialen zoals het toen nieuwe roestvrijstaal. Hij werkte met de laatste lasapparatuur, en specialiseerde zich ook in metalen installaties voor gebouwen, deuren, hekken, liftcabines. Avant-garde architectuur kwam binnen zijn gezichtsveld en automobielbouw was een inspiratie. In 1927 brak hij door. Hij kreeg een opdracht van de architect Robert Mallet-Stevens, voor een portaalconstructie in Parijs, en kwam hierdoor in contact met Le Corbusier. Deze twee befaamde Franse architecten waren tussen de wereldoorlogen de belangrijkste vertegenwoordigers van het nieuwe bouwen. Samen met Prouvé, Charlotte Perriand en andere collega’s, stichtten zij in 1930 de Union des Artistes Modernes (UAM), een samenwerkingsverband van architecten en ontwerpers. De groep hield tentoonstellingen en hier liet Prouvé zijn eerste meubel- en deurontwerpen zien. Een patent had hij al aangevraagd op plaatmetalen deuren, en hij kocht apparatuur waarmee metersbrede metaalplaten konden worden gevouwen. Hiermee zou hij ook onderdelen gaan maken voor zijn eerste prefab-huizen.
Iconisch
In 1931 herstructureert de Fransman zijn snelgroeiende bedrijf tot Les Ateliers Jean Prouvé. Hij maakt er meubels voor kantoren, scholen en universiteiten. Uit 1934 stamt het ontwerp van zijn Standaardstoel, waarvan talloze varianten worden gemaakt. Na de Standaardstoel volgen meer meubels die tegenwoordig iconisch zijn. Zoals de Guéridon-tafel, de Compas-tafel en de Antony- en Kangourou stoelen.
Hij ontwerpt ook gebouwen. Zoals het Maison du Peuple, een multi-inzetbaar ‘gemeenschapshuis’ in Clichy (1935-1939) dat alle ideeën van Prouvé laat zien. Veel onderdelen zijn vervaardigd met plaatstaal: flexibele binnenmuren, stalen lichtgewicht trappen en geprefabriceerde plafonds. Ook gevelpanelen, aanzet tot de vliesgevel waarvan Prouvé mede-uitvinder zou zijn. In dezelfde tijd wordt Aero Club Roland Garros gebouwd, het luchthavengebouw bij Versailles. Geproduceerd in Prouvé’s werkplaats, daarna op locatie binnen twee weken in elkaar gezet met schroefboutverbindingen.
In 1939 doet de overheid een bestelling voor demontabele barakken voor het Franse leger. Prouvé maakt constructies van 4×4 meter met een frame, houten panelen en een dak van metaal. Tegen het eind van de oorlog, en erna, worden in opdracht van het ministerie voor wederopbouw demontabele huizen gebouwd. Aan staal is door de oorlog een gebrek, dus schakelt Prouvé’s werkplaats voor een deel over naar hout en aluminium. Jean Prouvé wordt door zijn bijdrage aan het verzet ook gekozen tot burgemeester van Nancy. Maar grote interesse in politiek heeft hij niet: hij wil produceren en door het bouwen van noodwoningen meewerken aan bestrijding van de woningnood.
In 1947 richt hij bij Nancy de fabriek ‘Maxéville’ op. Ontwerpers, architecten, architectuurstudenten en technici werken er samen in teams. Als werkgever gelooft Prouvé nog altijd in teamwork en inspraak, en goede arbeidsvoorzieningen. De fabriek produceert onderdelen – leuningen, keukens, deuren, gevels, wand- en dakelementen, loodsdaken en hele gebouwen.
Concept voor constructie
Alles werd gemaakt volgens hetzelfde principe, op basis van een ‘concept voor de constructie’: een product dat de ontwerper, die door zijn materialen wordt geïnspireerd, ‘ineens driedimensionaal voor zich ziet’. Prouvé zei geen utopische projecten na te jagen, ook niets monumentaals en zag het belang van flexibiliteit en ontwikkeling, omdat de moderne omgeving veranderlijk was. Hij bekeek elke opdracht pragmatisch en budgetgericht: zo goedkoop en snel mogelijk, en met zo min mogelijk materiaal. Tegen tijdschrift Dezeen (2013) zei Patrick Seguin, als Parijse galeriehouder een belangrijk verzamelaar van Prouvé’s oorspronkelijke werk: ‘Hij dacht al over ecologie nog voordat die term bestond’.
Maar in Prouvé’s eigen tijd was er tegenwind op het gebied van de demontabele huizen. Bouwautoriteiten werkten niet mee en Prouvé, niet gediplomeerd als architect, werd gedwongen ‘echte’ architecten bij zijn werk te betrekken. De bouwwereld -baksteenleveranciers onder meer – zag hem als concurrent en dwarsboomde. En beton won het na de oorlog bij woningbouw. Door onenigheid met de grootste aandeelhouder verliet hij zijn bedrijf in 1953. Hoe groot de klap was bleek toen hij zei: ‘In dat jaar ben ik gestorven’. Prouvé had geen toegang meer tot zijn eigen fabrieksterrein, en meubels zou hij niet meer ontwerpen. Maar Le Corbusier moedigde hem aan verder te gaan ‘met wat er nog restte’. En dat was veel.
De Fransman stichtte een eigen bouwfirma, die niet veel later werd overgenomen door een onderdelenproducent. Deze periode, eind jaren vijftig en jaren zestig, bracht belangrijk ontwerp voort, zoals de drinkzaal van de Cachat-bron in Evian. Een vederlicht ogend gebouw met een volledig glazen voorgevel, met een stalen constructie op massief beton. In de hal zijn asymmetrische Y-vormige jukken de gewichtsdragers (krukconstructie) van een spandak, elke Y op zijn plaats gehouden door trekpalen. Al voor de Tweede Wereldoorlog had Prouvé structuur verbeterd en patent gekregen op dragende frames die een rol bleven spelen in zijn demontabele ontwerpen. Hij had geconcludeerd dat er geen verschil was tussen de structuur van een gebouw en de structuur van een tafel, zei zijn kleinzoon en architect Serge Drouin in 2014.
Jean Prouvé kwam in de modernistische voorhoede en zou een gezocht adviseur-constructeur worden. Andere architecten volgden zijn voorbeeld van het gebruik van gevelelementen. Hij kreeg een leerstoel in Parijs, musea namen zijn werk op en er kwamen bekroningen. In 1971 zat hij in de jury die de architecten uitkoos voor bouw van het baanbrekende Centre Pompidou in Parijs. In Nederland ontving hij in 1981 de Erasmusprijs. De Franse bouwer werd geprezen ‘voor zijn levenslange inzet voor integratie van architectuur en industrie, op een manier die het menselijke aspect van het woonmilieu behoudt voor onze moderne cultuur’.
Abbé Pierre
Strijdend tegen armoede en woningnood vroeg de Franse priester Abbé Pierre in 1956 aan Prouvé om een ontwerp voor goedkope eengezinswoningen. Prouvé bedacht binnen zes weken het ‘Betere Dagen’-huis (‘Les Jours Meilleurs’), een variant op zijn eerdere Alba-woning (Aluminium-béton armé). Bij dit woningtype rustte een sanitair blok op een verzonken fundering. Het kerndeel, het ‘monobloc’, bevatte een keukentje, bad en toilet en had tegelijk een dragende functie. Het huis met multifunctionele woonkamer en twee slaapkamers kon in zeven uur worden opgezet. Prouvé beoogde dat onderdelen ervan later zouden kunnen worden hergebruikt. Zo kon een terrein worden volgebouwd met huizen voor een hele generatie, en na sloop opnieuw worden vrijgegeven. Het huis werd nooit in serieproductie genomen: de woninginspectie keurde niet goed dat het sanitaire blok in de woonkamer stond.
Ventilatie en vliesgevels
Prouvé verdiepte zich in ventilatietechnieken. Het Maison du Peuple (gemeenschapshuis) in Clichy (1935-1939) moest multifunctioneel zijn voor kantoor- en theatergebruik. Dit was mogelijk door demontabele en verschuifbare wand-, dak en vloerdelen. Omdat op de begane grond in het weekend markt was, moest het pand snel geventileerd kunnen worden. Prouvé bedacht daar een dak voor dat open en dicht kon. De dragende structuur en de gevel werden gescheiden, tegen het warmteverlies dat kon voorkomen in lichtgewicht gebouwen met verschillende constructiemethoden. Het pand kreeg een van de eerste moderne vliesgevelconstructies.
Voor een klant in Niger maakte Prouvé zijn eerste ‘Tropische Huis’ (maison tropicale, 1949) dat beter bestand was tegen de hitte. Het huis, bijna helemaal van aluminium, kreeg een vloeroppervlak van 10 bij 14 meter. Hier kwam een binnenruimte op, met daar omheen een gang, omsloten door een tweede omhulling. Hierdoor stond het huis altijd in zijn eigen schaduw. Een dakopening zorgde voor luchtcirculatie. Een stalen frame, weer een omgekeerde U zoals Prouvé vaak als basis gebruikte, droeg het gewicht dat zo op de buitenwanden werd overgebracht. In de wanden zaten schuifdeuren die wijd open konden. Waren de deuren dicht, dan kreeg de binnenruimte licht en lucht door de ronde openingen. Van het ‘maison tropicale’ moesten er veel worden gemaakt, maar de productie kostte meer tijd en was duurder. Uiteindelijk werden er na Niger nog maar twee van gemaakt.
Maison Prouvé
Jean Prouvé bouwde bij Nancy in 1954 zijn eigen huis, met prefab-onderdelen die hij zelf had ontworpen: draagconstructies van gevouwen plaatstaal en gevelpanelen van hout, staal en aluminium. Restanten ook van andere projecten, voornamelijk bouwelementen voor de noodonderkomens die zijn fabriek had gemaakt. Een 27 meter lange kastenwand in de achterwand op het noorden diende
tegelijkertijd als isolatie. Prouvé dacht na over zonne-energie, en het huis kreeg vloerverwarming en een glazen gevel op het zuiden. Er werden muurelementen gebruikt met op perforaties lijkende ramen en ventilatiegaten, zoals al toegepast in het ‘Tropische Huis’. Deuropeningen kregen ronde hoeken, zodat de zaagmachines niet bijgesteld hoefden te worden en dat scheelde tijd en geld. Dit ‘Maison Prouvé’ is tegenwoordig in handen van de stad Nancy. Er zit nu een huurder in, en het huis is hard aan restauratie toe, maar is toch soms open voor het publiek. Het woonhuis is de enige in zijn soort en een van de weinige Prouvé prefab-huizen die bewaard zijn gebleven.
Navolging
Prouvé’s eerste noodwoningen waren bedoeld als tijdelijke oplossing. Ze hadden niet veel faciliteiten en al in Prouvé’s tijd had de woninginspectie soms bezwaren. Maar de basisgedachte is nog volkomen relevant: snel en goedkoop bouwen, met zo min mogelijk materialen. Dat heeft in onze tijd navolging gekregen. Zo ontwikkelde de Zweedse meubelgigant Ikea een prototype onderkomen voor vluchtelingen of thuislozen door natuurrampen: een schuilplaats van lichtgewicht panelen in een stalen frame met een afsluitbare deur en een zonnedak voor energie. Alle onderdelen passen in vier dozen.
Voor economischer bouw passen hedendaagse fabrikanten principes toe zoals Prouvé dat deed: door alle onderdelen te prefabriceren in de fabriek, en het op de bouwplaats assembleren van de elementen. Woningfabriek Van Wijnen in Heerenveen bijvoorbeeld assembleert zo één woning of twee appartementen per dag.
In deze tijd neemt ook de populariteit van containerwoningen toe. Een container kost een paar duizend euro, voor 15.000 euro heb je redelijk comfortabel woninkje. Meer ruimte nodig? Stapel er een paar op, zegt internetplatform Homify dat vraag en aanbod koppelt op woninggebied. Voor het plaatsen van een container is uiteraard wel vergunning nodig, en net zoals bij het bouwen van een Tiny House is het in Nederland niet eenvoudig een kavel te vinden.
Update
Er zijn pogingen gedaan Prouvé’s demontabele huis te updaten. Het Londense architectenbureau RSHP kreeg opdracht het oorspronkelijke 6×6 meter-huisje aan te passen aan de huidige tijd. De architecten voegden badkamer- en keukenmodules toe, die buiten in een grote cilinder werden gezet. Er kwamen voor energieopwekking ook ‘service trolleys’ bij met zonnepanelen. Het ontwerp was niet bedoeld voor massa-productie.
De opdracht voor deze moderne aanpassing kwam van Galerie Patrick Seguin in Parijs, een groot verzamelaar van Prouvés werk. Patrick Seguin zag de potentie, kocht in 2010 het laatste Betere Dagen Huis en stelde het na restauratie tentoon. Nu bezit de galerie een van de belangrijkste collecties van Prouvé’s authentieke meubels en demontabele huisjes in diverse maten.
In Duitsland, in Weil am Rhein, herbergt het designmuseum van het chique meubelbedrijf Vitra een grote Prouvé-verzameling, die vanaf de jaren ’80 is aangelegd. Vitra kreeg toestemming om Prouvé’s meubels weer in productie te nemen en maakt heruitgaven. Op de campus van Vitra staat een Mobil-pompstation dat Prouvé in 1953 ontwierp van modulaire elementen.
In Amsterdam meubileerde jeansmerk G-Star zijn – door Rem Koolhaas ontworpen – kantoorgebouw recent met ontwerpen van Jean Prouvé. Het modemerk ziet die als ‘een uitdrukking van zijn identiteit’, en noemt ze ‘technische objecten die het principe van structurele noodzakelijkheid belichamen en tegelijkertijd een poëtisch aura verspreiden’. Jean Prouvé’s werk wordt, volgens zijn dochter Catherine die zijn nalatenschap bewaakt, beter begrepen in de huidige tijd. Het toegankelijk maken van ontwerp voor het grote publiek werd, zegt zij, in haar vaders tijd ondergewaardeerd. Nu wordt de waarde gezien.