starchitecten

Bjarke Ingels

Hedonistische duurzaamheid

De Deense architect Bjarke Ingels, pupil van Rem Koolhaas, brak jong door met bravoure, de slogan ‘Yes Is More’ en met aandachttrekkende projecten die de samenleving beter moeten maken. Hij is 45 en heeft met zijn Bjarke Ingels Group (BIG) al meer creaties op zijn cv staan dan menige oudere vakbroeder.
‘CopenHill’ is zijn nieuwste en net geopende complex: een schone afvalcentrale in Kopenhagen met een skipiste op het dak en een klimmuur aan de 90 meter hoge gevel.
Het pand is bekleed met honderden aluminium blokken die doen denken aan een constructie met Lego, de Deense bouwstenen die Ingels ziet als belangrijk gereedschap. Nog voor zijn veertigste riepen prominente bladen de Deen uit tot Innovator van het Jaar op het gebied van architectuur. Volgens Time Magazine (2016) is hij een van de honderd ‘Invloedrijkste Mensen’.

CopenHill is een afvalcentrale in Kopenhagen met een oppervlakte van 41.000 vierkante meter, een centrum voor milieu-educatie en stadsrecreatie: de gevel is te beklimmen, het dak te bewandelen en op de hellingen kan het hele jaar door worden geskied. De skihelling is 85 meter hoog en 400 meter lang, heeft twee skiliften en vier pisten van makkelijk tot moeilijk. Boven zijn er een uitzichtpunt en een bar.
Ingels had gezien dat rondom in het voormalige fabrieksgebied veel sport- en recreatiefaciliteiten waren gekomen. Hij wist dat Denen bereid zijn ver te reizen om te kunnen skiën – hun eigen land is er te plat voor. Een perfecte kans om functies te combineren, voor de architect staat een gebouw niet op zichzelf. Zijn grote prioriteiten zijn duurzaam denken, sociale infrastructuur en het menselijk welbevinden.
Populistisch, luidt de kritiek soms, maar zeker populair: op de grote opening van CopenHill begin oktober kwamen heel veel Denen af. Ook Frank Jensen, de burgemeester van Kopenhagen. Het was een happening van drie dagen met sportcompetities en liefdadigheidslopen ter ondersteuning van duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Ingels: ‘CopenHill is een regelrechte uiting van iets wat anders onzichtbaar was gebleven: dat het de schoonste van-afval-naar-energie-fabriek is ter wereld. Als energiefabriek is het zo schoon dat we het gebouw het uitgangspunt hebben kunnen maken van het sociale leven in de stad.’

Morele code
Duurzaam bouwen mag leuk zijn van Ingels, sterker nog: het is een voorwaarde. ‘CopenHill is een glashelder voorbeeld van ‘hedonistische duurzaamheid’ – dat een duurzame stad niet alleen beter is voor het milieu maar ook prettiger voor het leven van de burgers.’ Duurzaamheid wordt vaak gezien als een morele code, zegt hij, iets waarbij we ons moeten afvragen over hoeveel van onze bestaande levenskwaliteit we bereid zijn in te leveren.
‘Het is het idee dat het pijn moet doen om goed te zijn en dat duurzaam leven minder fun is dan het gewone leven. Maar wij kijken naar hoe duurzame steden of gebouwen de kwaliteit van leven kunnen verbeteren als dubbele ecosystemen die ecologisch én economisch winst opleveren. En waar mensen niet gedwongen worden hun levensstijl te veranderen om een beter geweten te hebben. Ze kunnen precies zo leven als ze willen, of zelfs beter, omdat de wereld en de stad zo zijn ontworpen dat ze dat kunnen doen.’ (Whitewall, 2018).

Pragmatische utopie
Bjarke Ingels gebruikt de term ‘pragmatische utopie’. De clou is volgens hem dat architecten niet alleen ontwerpers moeten zijn van tweedimensionale façades of driedimensionale objecten, maar van ecosystemen, ecologische én economische systemen. ‘Het gaat er in de kern om duurzaamheid niet te benaderen als een moreel dilemma, maar als een design­uitdaging.’
Bjarkes geboortestad was er klaar voor. Vooruitstrevend Kopenhagen heeft de uitstoot van CO2 de afgelopen vijftien jaar al met een derde teruggebracht en wil in 2025 de eerste koolstofneutrale stad ter wereld zijn. Pal na de opening van CopenHill ontving de stad ook de C40 Topconferentie van bijna honderd lidsteden die actie nastreven tegen klimaatverandering.
Met CopenHill won de Bjarke Ingels Group in 2011 een internationale ontwerpcompetitie. De bouw kostte 550 miljoen euro. Maar door de afvalverwerking in de machines onder de skipiste wordt genoeg schone energie en verwarming gegenereerd voor 150.000 huizen en het project is goed voor de economie. CopenHill verwacht als architecturale bezienswaardigheid jaarlijks 300.000 bezoekers – onder wie twintig procent skiërs. Pop- en rockconcerten moeten er ook komen, naast het gebouw. Skiën, festivals en vuilverwerking naast en op elkaar. Die sandwich-bouw is typisch Ingels.

Mr. Big
Als tiener wilde hij stripboektekenaar worden. Maar als student koos hij architectuur tot hij een beter idee zou hebben, vertelde Ingels aan een journalist van de New York Times (Ian Parker, 2012) die door hem werd uitgenodigd voor een lunch bij zijn ouders thuis in Kopenhagen. Dat leverde een paar veelzeggende anekdotes op.
Bjarke is een van de drie kinderen van glasvezelkabel­expert Knud Jensen en tandarts Elisabet Ingels. De kinderen kregen de achternaam van hun moeder omdat dat een interessantere naam was. Zelf noemde ze hem aan tafel Mr. Big. Zij wilde aan de New York Times graag kwijt dat Bjarke met Kerstmis altijd vals speelde bij de rijstpuddingtraditie: in de pudding zit een amandel verborgen en wie die vindt, krijgt een kadootje. Volgens zijn moeder kwam Bjarke altijd vooraf in de keuken een amandel bietsen, zodat hij het kado zou krijgen. Ze vertelde ook dat haar zoon zichzelf er met een cartoon aan herinnerde dat hij de kat moest voeren: hij was in zijn eigen wereld, gewone dingen wilde hij niet onthouden.
Ingels studeerde architectuur in Kopenhagen, ook in Barcelona. Eind jaren negentig werkte hij voor OMA, het bureau van Rem Koolhaas in Rotterdam. Ingels was onder de indruk van Koolhaas’ manifest over New York en leerde zien hoe architectuur echt onderdeel was van de maatschappij. Terug in Kopenhagen stichtte hij zijn studio PLOT (2001) met Julien De Smedt, een Belgische OMA-collega met wie hij designcompetities won. Een projectontwikkelaar vroeg Ingels om een ontwerp voor een woongebied in Ørestad in Kopenhagen.
Zijn eigen bureau BIG richtte hij op in 2005 en dat werd groot: met ruim vijfhonderd medewerkers die in Kopenhagen, New York, Londen en Barcelona werken aan tientallen projecten over de hele wereld. Zoals het hoofdkantoor van Google in Californië, en in Manhattan het Two World Trade Center en de Spiral Office Tower.

In zijn eigen land bouwde Ingels in Aarhus, en Noma in Christiana, de vrijstad van Kopenhagen: een nieuw onderkomen voor het sterrenrestaurant in een oude opslagplaats van de Deense marine. Nog langer geleden was het een handelscentrum voor export van zoute vis. Door die historische achtergrond waren de bouwregels streng. BIG maakte er elf ruimten van met een open-plan restaurant, natuurlijke materialen en veel licht, ‘met de natuurlijke omgeving als integraal onderdeel van de culinaire ervaring’.
In Noorwegen bouwde BIG de spectaculaire Twist: museumruimte boven een rivier in bosland bij Oslo. Een vergelijkbaar ontwerp had het bureau voor Arnhem, voor een museum en filmtheater aan de Rijn dat niet verwezenlijkt werd. Maar in Amsterdam wordt door Ingels gebouwd aan Sluishuis op het IJ, en aan het hoofdkantoor van Suitsupply.
Ook andere Europese steden bestellen zijn creaties. Wijnstad Bordeaux liet het nieuwe cultuurcentrum Meca bouwen, ‘huiskamer van de stad’ met wijnrood meubilair. In Warschau bouwt hij aan de wijk Wola en koppelt daar ook weer ruimte aan steedse principes. Bjarke Ingels: ‘Als je naar de na-oorlogse ontwikkeling kijkt van Europese steden, zie je óf middeleeuwse centra met hun charme en intensiteit maar met het onvermogen hedendaagse programma’s en dichtheid onder te brengen – óf je hebt na-oorlogse wijken met grote groene parken en woontorens maar zonder straatschema en charme en geprogrammeerde diversiteit om een levendige buurt te scheppen. Wat wij in Warschau proberen is het creëren van het beste van beide werelden.’

Holistisch
BIG werkt ook in de ‘groenste stad van Zuid-Amerika’, in Ecuador in Quito, aan de ‘verticale stad’ Alto Epiq. Ingels ontleent zijn ontwerp daar aan ‘de stortvloed aan vormen, geometrie, typografie en kleur’ van het historische centrum van Quito. De stad staat op de werelderfgoedlijst van Unesco. Hij vindt dat architecten vaak bang zijn van kleur en koos rood voor het gebouw, met groenzones en ook weer veel toegangsmogelijkheden door passages voor een ‘holistisch geheel’.
Dat beoogde hij eveneens met ‘8 House’ (2010). Dit bedrijfs- en appartementencomplex, in een hoekige acht-vorm met groene binnenplaatsen, staat aan de rand van Kopenhagen. Door het gebouw loopt een fietspad langs huizen met tuintjes naar de elfde verdieping, waar penthouses zijn. ‘Straten in de lucht’ waren een halve eeuw geleden al een sociaal ideaal van architecten die hoopten op interactie van de bewoners. Ingels vindt dat hij daar beter in is geslaagd dan zijn voorgangers door zijn doordachte mix van privé- en publieke ruimten, en het doortrekken van openbare paden tot op hogere verdiepingen. ‘Die naadloze voortzetting van de publieke ruimte heeft het enorm levendig gemaakt.’ Mensen ontmoeten elkaar zo op allerlei niveaus, niet alleen op de begane grond.
Het project kreeg prijzen voor goed wonen en groen­bekleding. Architectuurblad Dezeen schreef erover: ‘Met grote verschillen in hoogte schept het een uniek gevoel van gemeenschap en die tuintjes en paden doen denken aan de intimiteit van een Italiaans bergdorp’. Stedelijk leven op menselijke maat en volgens BIG zelf ‘weer een voorbeeld van architecturale alchemie – je schept toegevoegde waarde, zelfs goud, door het op niet-traditionele manier mengen van traditionele ingrediënten, detailhandel, rijtjeshuizen en appartementen.’

Courtscraper
De vraag kwam op of dit concept misschien alleen kon werken in een ‘semi-socialistisch Scandinavisch land’. Maar Ingels bouwde daarna in New York een ‘courtscraper’ (W57, 2016): een in het oog springende hoogbouw-piramide met een rechthoekige binnenplaats (court) van 2000 vierkante meter voor gezamenlijk gebruik, en andere faciliteiten die de bewoners kunnen delen. Het was BIG’s eerste gebouw in Noord-Amerika.
Het digitale architectentijdschrift FloorNature Magazine noemt BIG ‘een van de meest geavanceerde studio’s ter wereld. [..] visionair en met innovatieve theorieën over de hedendaagse maatschappij en leefstijlen’. Ingels legde aan het tijdschrift uit: ‘Al vroeg in mijn loopbaan besefte ik dat ik vaak geïnteresseerder was in de samenleving dan in het focussen op geïsoleerde architectuur. Liever dan architectuur te beschouwen als een autonome kunstvorm die los staat van de rest van de wereld, zie ik het volledig betrokken zijn bij de rest van de samenleving als rol van architectuur en van architecten.’ En dus bij het creëren van een totaal.

Rockarchitect
Bjarke Ingels wordt gezien als een van de belangrijkste architecten van vandaag. De Deen is een ‘rockstarchitect’ genoemd met het vrolijke voorkomen van een zanger uit een boyband. Hij heeft een mooie Spaanse vriendin, de architect Ruth Otero met wie hij vorig jaar een zoon kreeg. Maar uit de documentaire BIG Time (2017) blijkt dat het pad van de non-stop producerende Deen niet alleen maar over ­rozen gaat.
Filmmaker Astrup Schröder zag de druk tijdens het draaien. ‘Het was alsof hij zichzelf machinist had gemaakt van een trein die nooit kon stoppen, en nu de rails moest leggen tijdens het besturen van de trein.’ (Dezeen, 2017). En er waren serieuze gezondheidszorgen: bij het honkballen liep de Deen een hersenschudding op, na aanhoudende hoofdpijn werd een cyste ontdekt in zijn hersenen. Alles liep goed af maar het medische alarm wakkerde zijn productie nog verder aan. Waren ook vakbroeders als Gaudi en Le Corbusier niet aan een voortijdig einde gekomen? Ingels wil dan eerst nog wel graag de Pritzker winnen, de Nobelprijs van de architectuur, en een klapper bouwen zoals het Sydney Opera House. Voor hem ‘the ultimate building’.

Info:
big.de